Thema: Johann Wolfgang Goethe

Wie ooit wel eens een klassiek liedrecital bezocht heeft waar Duitstalige liederen ten gehore werden gebracht, zal misschien ook een tekst van Goethe (1749- 1832) gehoord hebben. De homo universalis schreef meer dan 3000 gedichten. Het werk van Goethe is door talloze componisten, waaronder Goethes tijdgenoten, op muziek gezet. In vier avonden belichten we een klein deel van het werk van Goethe.

 

Als opmaat voor drie liedrecitals in de salon maakt de jonge violist Athur Rusanovsky zijn opwachting met een zeer persoonlijk vertelconcert dat geïnspireerd is op ‘Die Leiden des jungen Werthers’, de briefroman uit 1774 die Goethe in een klap beroemd maakte. We programmeerden een samengestelde 'Faust', een recital waarin liederen en gesproken teksten uit dit wereldberoemde treurspel elkaar afwisselen. In een ander concert zal een van de beroemdste Goetheliederen, de Erlkönig, niet ontbreken. In dit liedprogramma klinken naast de onvergetelijke toonzetting van Schubert ook werken van onder anderen Beethoven, Tsjaikovski, Diepenbrock, Röntgen, Grieg, Schumann en Reger. Als laatste in deze serie wordt er een avond gewijd aan liederen van Nikolaj Medtner (1880-1951) op teksten van Goethe.

 

Goethe leidde een bevoorrecht bestaan en groeit, in de woorden van biograaf Rüdiger Safranski, tijdens zijn leven al uit tot een soort instituut. ‘Een jongeman van goeden huize uit Frankfurt am Main, studeert in Leipzig en Straatsburg zonder echt een studie af te ronden, wordt uiteindelijk toch jurist, is aanhoudend verliefd en heeft een hele zwerm jonge meisjes en rijpere vrouwen achter zich aan. Met Götz von Berlichingen wordt hij in Duitsland beroemd, na het verschijnen van Die Leiden des jungen Werther spreekt heel literair Europa over hem: Napoleon zal beweren dat hij de roman zeven keer heeft gelezen. Bezoekers stromen naar Frankfurt om daar de mooie, welbespraakte en geniale jongeman te zien en te horen. [...] Hij liefhebbert in natuuronderzoek, vlucht naar Italië, woont ongehuwd samen - en bij dat al schrijft hij onvergetelijke liefdesgedichten, wedijvert met zijn vriend en collega-schrijver Schiller om de eer, schrijft romans, doet aan politiek en gaat om met de groten van kunst en wetenschap. Al bij leven wordt Goethe een soort instituut.’. (Vertaling Mark Wildschut)

 

Het kan niet anders dat zo’n leven als zondagskind ook afgunst opwekt. Zo was zijn verhouding met tijdgenoot, dichter, theoloog en filosoof Johann Gottfried Herder (1744-1803) af en aan problematisch. Safranski citeert
Herder: ‘Hij is dus nu geheimraad, president van het gerechtshof, president van het oorlogscomité, voorzitter van bouw en woningtoezicht, waaronder ook van de wegenbouw, en daar bovenop nog directeur des plaisirs, hofdichter, organisator van fraaie festiviteiten, hofopera’s, balletten, carnavalsoptochten, inscripties, kunstwerken enzovoort, en directeur van de tekenacademie, waar hij de afgelopen winter college heeft gegeven over osteologie. Daarnaast is hijzelf overal de eerste acteur, danser, kortom het factotum van Weimar en omstreken en, zo God wil, binnenkort de major domus van alle Ernestijnse vorstenhuizen, waar hij op zijn rondzwervingen ter aanbidding langs trekt’ (Vertaling Mark Wildschut). Later hernieuwden Herder en Goethe de vriendschap en wisselden beiden natuurkundige theorieën uit.

Toen Goethe een hechte vriendschap met Friedrich Schiller ontwikkelde verwaterde de relatie tussen Herder en Goethe opnieuw. De vriendschap met Schiller (1759-1805) werd na de dood van de beide dichters geëerd met een dubbelstandbeeld op de Theaterplatz in Weimar. Schillers dood zorgde er voor dat Goethe als een soort eerbetoon aan Schiller het werk aan Faust weer oppakte. Het was namelijk uitgerekend Schiller geweest die hem stimuleerde om de Faust af te maken. Goethe startte al begin jaren 1770 met het stuk dat de bekendste versie van de eeuwenoude legende zou worden. Aan het eind van die legende wordt Faust met de dood bestraft. In Goethes vertelling worden zijn misdaden Faust niet fataal maar wordt hij door God uiteindelijk in genade aangenomen. In de versie van Goethe vertrouwt God erop dat de mens het onderscheid tussen goed en kwaad kent, ook wanneer hij de duivel ontmoet. Goethe zag de mens als een wezen dat tussen twee polen heen en weer getrokken wordt. Faust verzucht niet voor niets:

 

Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust,

die eine will sich von der andern trennen:

Die eine hält in derber Liebeslust

sich an die Welt mit klammernden Organen;

die andre hebt gewaltsam sich vom Dust

zu den Gefilden hoher Ahnen.

 

Goethes Faust is niet alleen door een groot aantal componisten op muziek gezet, in de afgelopen eeuwen waagden ook schrijvers en dichters zich aan een Nederlandse vertaling van dit treurspel. In de inleidende tekst bij uitgave van de vertaling van Carel Steven Adama van Scheltema uit 1911 steekt de vertaler dichterlijk de loftrompet over Goethe:

 

‘Goethe's leven en kunst zijn niet te scheiden, van zijn Werther tot zijn Wilhelm, van Tasso tot Faust, het is alles Goethe, en Goethe zelf … en weer een andere Goethe.

Boven zijn tijd groeiend, als een boom uit het bosch, overzag hij dien, overzag hij het verleden, en gelijk zijn hart dien tijd doorvoelde en doorleefde, droeg zijn geest een bloemlezing van kennis en schoonheid. „Alle wijsheid", zeide hij, „is reeds eenmaal gedacht geworden; het komt er maar op aan, die nog eens opnieuw te denken”.’ (Adema van Scheltema)

 

Bekijk alle concerten binnen dit thema